skip_to_content
(NL)

Barbecueën op asfalt

02/07/202051N4E Acte
ACTE call VAI copie

Barbecueën op asfalt

De zomer van 2020 lijkt er één te worden waarin burgers hun publieke ruimte opeisen. Na maanden in quarantaine, herontdekken we stap voor stap de zonovergoten parken, boulevards en pleinen in onze steden en gemeenten. De petitie voor het autovrij maken van het Ter Kamerenbos in Brussel is maar één van de vele initiatieven in een beweging die door het land trekt. En met reden: door afstandsregels zal het publiek leven zich waarschijnlijk, nog meer dan andere jaren, buiten afspelen. Laten we van dit momentum gebruik maken om volop te experimenteren met het beleid rond publieke ruimte: met meervoudige invullingen van straten, met alternatief gebruik van infrastructuur (zoals barbecueën op een viaduct, waarover meer later) en met private open ruimten als publieke plekken. Als we voorbij een paar vastgeroeste tegenstellingen durven kijken – die in het verleden vaak verandering tegenhielden –duiken er hiervoor overal kansen op.

Een eerste tegenstelling die we beter vermijden, is die van stad versus platteland. We hoorden dat stedelingen door deze crisis voortaan sneller zouden kiezen voor een huis-met-tuin op het platteland (Pascal De Decker in DS, 9 mei), en dat het drukke stadsleven passé zou zijn. Dat soort kadering van stad en platteland tegenover elkaar is voorbijgestreefd. Terwijl de stadsvlucht in de jaren 50 nog een quasi onbevlekt landelijk België, wel ja, bevlekte, is er nu simpelweg geen ruimte meer om dat model opnieuw uit te rollen. De toekomst is stedelijk en dat is, ironisch genoeg, ook de enige toekomst van het platteland. Beide zijn trouwens in hetzelfde bedje ziek. Overdreven versnippering, onderwaardering van groene ruimte en éénzijdige functionele invullingen zorgen ervoor dat kwaliteitsvolle publieke ruimte vaak zoek is. Wanneer we deze willen verbeteren, komen we uit op een gelijkaardige aanpak. Zowel in de stad als op het platteland kunnen straten en pleinen veelzijdiger gebruikt worden en meer gedeeld worden. Laten we dus om ons heen kijken naar de ruimte en infrastructuur die er al is en nadenken over waar we die nog voor kunnen gebruiken, voorbij de ene specifieke functie waar het voor aangelegd is. Er duiken zo plots allerlei onverwachte mogelijkheden op. Denk aan een kanaal dat Brussel en grote delen van het land doorkruist: je kan dat beschouwen als een transportroute, maar ook als fietssnelweg, plek voor biodiversiteit en publieke ruimte voor aanpalende stadswijken en verkavelingen.

Richting Brussel dan, waar ik zelf woon en werk. Tijdens de lockdown waren voetgangers en fietsers even koning op Brusselse straten, vrij van auto’s en toeristen. Maar we zagen ook ook met lede ogen aan hoe het bruisende stadsleven stilviel, zonder talloze cafés, theehuizen, markten, evenementen, musea en winkels. Dit brengt me tot de volgende te mijden tegenstellingen.

Ergens in het begin van vorige eeuw zijn we straten en pleinen beginnen opdelen in zones, netjes gecategoriseerd voor wagens en ‘zachte weggebruikers’. Ook deze tegenstelling wordt hoe langer minder bruikbaar. Op straten en pleinen zijn monopolies ontstaan van één enkele vervoersmodus. Maar auto’s, voetgangers en fietsers kruisen elkaar natuurlijk, vooral in de stadscentra. Tunnels en complexe kruispunten trachten de pijn te verzachten, ten koste van genereuze pleinen en boulevards. Door de obsessie om op een efficiënte manier van punt A naar B te geraken, vergaten we alle andere dimensies van de straat: ontvangen, informeren, elkaar ontmoeten, protesteren, emanciperen, bijleren, etc. Stilaan begin je te twijfelen of we, in een poging te verduidelijken, het allemaal niet veel ingewikkelder hebben gemaakt? Hadden we niet beter ingezien dat openbare ruimte de facto gedeeld is?

Als we niet opletten, trappen we opnieuw in dezelfde val. Nieuwe vormen van zoneringen werpen zich op: het evenementenplein, de fietssnelweg. Een voetgangerszone kan niet in goed geweten zo genoemd worden voordat ze geplaveid is met blauwe hardsteen en doorprikt met jonge boompjes. De laatste jaren werd opnieuw veel geïnvesteerd in het in hokjes plaatsen van publieke ruimte.

Het kan nochtans anders, met beperkte middelen en zonder eindeloze werven. In Sao Paolo wordt het Minhocão viaduct – één van de belangrijkste verkeersaders door de stad – ’s avonds en in het weekend een groot terras voor krap behuisde stadsbewoners. Door een slim beheer krijgt eenzelfde infrastructuur een andere betekenis. En barbecueën gaat net zo goed op asfalt. Voorbeelden als deze tonen aan hoe de monopolies op openbare ruimte uit vorige eeuw kunnen worden afgebouwd. Met beperkte investeringen bieden straten en pleinen ruimte voor meerdere dimensies van het stadsleven. Vanaf nu een zondagse picknick op de Wetstraat, waarna op maandag de wagen weer meer plaats krijgt, waarom niet?

Ten slotte, de tegenstelling tussen publieke en geprivatiseerde ruimte. Deze kwestie hinderde al vaker verbetering van Brusselse openbare ruimte. Denk aan de terrassen op het St. Katelijneplein tot de absurde situatie rond de Guldenvlieslaan (één plan werd opgesteld door de publieke overheid en een andere door aanpalende winkeliers). Publiek en privaat zijn echter niet onderling exclusief. Bewoners en handelaars kunnen afspreken met de stad om het gebruik en beheer van publieke ruimte op zich te nemen. Ongebruikte bermen en versnipperde stukjes groen kunnen zo gedeelde moestuinen worden. De onthardingsprojecten gesteund door de Vlaamse overheid zijn hiervan een goed voorbeeld. De overheid moedigde zo bewoners aan om hun publieke ruimte toe te eigenen: een beleid dat aanmoedigde om te bedenken wat allemaal zou kunnen in plaats van te beschrijven wat allemaal wel en niet mag.

Maar ook het omgekeerde moet kunnen. Ook private open ruimte moet een publieke invulling kunnen krijgen. De publieke overheid is in veel steden niet langer de enige verantwoordelijke voor de creatie van publieke ruimte. Goede en veelzijdige publieke ruimte komt private eigendommen immers altijd ten goede. Vanuit die optiek nemen ontwikkelaars soms zelf het voortouw in het creëren van straten, pleinen en parken. Duidelijke afsprakenkaders moeten weliswaar vermijden dat hier andere, ‘private’, regels gelden dan anders in de stad. Een goed Brussels voorbeeld is de slachthuissite in Anderlecht. Op terreinen van Abattoir is het in het weekend markt, en doorheen de week gaan er sociaal-culturele projecten met jongeren van Culturegem door. De plek is ook gewoon open voor passanten en buurtbewoners. Een warme oproep dus aan alle eigenaars, ontwikkelaars en de overheid om samen te werken aan nieuwsoortige publieke ruimten die plaats maken voor zowel leefkwaliteit, cultuur, economie en activisme, door ook burgerverenigingen, culturele instellingen, kunstenaars en buurtbewoners te betrekken.

Ondanks grimmige economische vooruitzichten, stemt het proactieve beleid rond publieke ruimte van afgelopen weken me hoopvol. Er kan in de komende periode een wezenlijk verschil gemaakt worden in hoe onze diverse samenleving haar straten en pleinen beleeft, co-creëert en beheert. Wanneer we voorbij tegenstellingen praten, kan een nieuwe aanpak vorm krijgen waar niet langer wordt gewacht op verandering, maar de verandering deel wordt van een collectief leerproces. Waarom wachten als we nu kunnen beginnen?

Drawing and text by Chloe Nachtergael and Dieter Leyssen of 51N4E Acte
www.51n4e.com